We krijgen soms van onze klanten, die zowel beroepsinkomsten als inkomsten uit auteursrechten behalen, te horen dat ze een discussie hebben met de fiscus over de kosten die ze maken als zelfstandige en de toepassing van het forfait zoals voorzien bij de inkomsten uit auteursrechten.
Wat is het standpunt van de fiscus en hoe moet je nu concreet aan de slag met deze kosten? We staken ons licht op bij Gertjan Verachtert en Megi Rroku, fiscalisten en advocaten bij Sansen International Tax Lawyers.
Waarin kadert deze discussie?
Een belastingplichtige die zowel inkomsten uit auteursrechten als uit beroepsinkomsten haalt, maakt uiteraard ook kosten. Dat zijn in de regel beroepskosten, maar in de praktijk hebben ze hoogstwaarschijnlijk ook bijgedragen tot het bekomen van de inkomsten uit de auteursrechten. In welk kader speelt deze discussie zich af?
Zelfstandigen die auteursrechtelijke werken creëren - denk maar aan beroepsfotografen, filmmonteurs of marketeers - geven hun ontvangen inkomsten deels aan als beroepsinkomsten en deels als roerende inkomsten voor de overdracht van hun auteursrechten. Ze brengen dus enerzijds hun werkelijke kosten (bv. huur, verzekering, kosten nutsvoorzieningen, verplaatsingskosten, kantoorkosten, fototoestellen, abonnementen …) in aftrek van de aangegeven beroepsinkomsten en claimen daarnaast de forfaitaire kostenaftrek op de roerende inkomsten verkregen uit de overdracht van auteursrechten. (Dit is wat wij het ‘minst belaste weg’-scenario noemen, red.)
De fiscus weigert de combinatie van beide aftrekken en is van oordeel dat de gemaakte kosten gemeenschappelijk zijn voor beide inkomstencategorieën. Dat betekent dat een belastingplichtige geen gebruik mag maken van de forfaitaire kostenaftrek bij de roerende inkomsten als die voor de werkelijke kosten heeft gekozen bij beroepsinkomsten. Bij eenmanszaken worden de werkelijke beroepskosten door de fiscus proportioneel herleid in functie van het aandeel van de beroepsinkomsten in de totale ontvangsten van deze belastingplichtigen. Bij zelfstandigen met een vennootschap zien we dat de administratie de werkelijke beroepskosten die in aftrek worden genomen in de vennootschapsbelasting, wil taxeren als een voordeel alle aard bij de bedrijfsleider.
Er is echter rechtspraak beschikbaar in het voordeel van de belastingplichtige die dit ‘contra legem’ standpunt van de fiscus verwerpt (zie o.m. Rb. Waals Brabant, 17 januari 2022 en 16 mei 2022).
Hoe zit de (forfaitaire) kostenaftrek voor inkomsten uit auteursrechten nu ook weer in elkaar?
Het belastingstelsel voor auteursrechten is aantrekkelijk omdat je de inkomsten uit auteursrechten niet als gewone beroepsinkomsten, maar als "roerende" inkomsten kunt aangeven. Dit betekent dat ze belast worden tegen een lager tarief van 15% (plus gemeentebelasting). Daarnaast mag je ook gebruik maken van een wettelijk kostenforfait, wat betekent dat je automatisch een deel van je inkomsten als kosten kan aftrekken, zonder dat je deze hoeft te bewijzen.
Het forfait werkt zo:
- Op de eerste €18.720 van je auteursrechteninkomsten mag je 50% aftrekken als kosten.
- Op het deel van je inkomsten tussen €18.720 en €37.450 mag je 25% aftrekken
- Op het bedrag boven de €37.450 wordt het wettelijk forfait herleid tot nul.
Als je bijvoorbeeld €15.000 aan auteursrechteninkomsten hebt, mag je de helft daarvan (dus €7.500) aftrekken als kosten. Dit betekent dat je maar over €7.500 belasting moet betalen. Bij een tarief van 15% komt dat neer op €1.125 (plus gemeentebelasting).
Hoe zit de huidige fiscale regelgeving rond de aftrekbaarheid van werkelijke kosten precies in elkaar voor zelfstandigen die zowel beroepsinkomsten als roerende inkomsten hebben?
Zelfstandigen die auteursrechtelijk beschermde werken creëren hebben enerzijds het recht om gebruik te maken van het wettelijk kostenforfait op de roerende inkomsten en anderzijds het recht om hun werkelijke kosten (verplaatsingskosten, kantoormateriaal, computer …) te bewijzen en deze in aftrek te brengen van hun beroepsinkomsten.
Het Wetboek der Inkomstenbelastingen bepaalt dat het belastbare inkomen van een belastingplichtige in de personenbelasting wordt gevormd door het totale netto-inkomen, dat gelijk is aan de som van de netto-inkomens van de volgende categorieën:
- het inkomen van onroerende goederen;
- het inkomen van roerende goederen en kapitaal;
- het beroepsinkomen; en
- het divers inkomen
Het Wetboek bepaalt voor elke inkomstencategorie de precieze berekeningswijze van het netto-inkomen. Die berekening wordt opgesplitst per inkomstencategorie.
Wat zijn de mogelijke benaderingen voor de aangifte in de personenbelasting?
Als we kijken naar het Wetboek, dan kunnen we niet anders dan vaststellen dat er geen enkele wettelijke bepaling is die de aftrek van uitgaven van een welbepaalde categorie van inkomsten beperkt door kosten verbonden aan een andere categorie van inkomsten.
In de praktijk adviseren veel accountants hun cliënten om voorzichtig te zijn met het cumuleren van het wettelijk forfait voor inkomsten uit auteursrechten en de werkelijke kosten voor beroepsinkomsten. Zij merken namelijk dat de fiscus hier tijdens controles vaak een punt van maakt.
Waarop baseert de fiscus zich om te stellen dat werkelijke kosten verdeeld moeten worden tussen beroeps- en roerende inkomsten?
De fiscus baseert zich op een interne richtlijn uit 2017. Volgens die richtlijn mogen belastingplichtigen die zowel artistiek als technisch werk doen hun (werkelijke) kosten niet volledig toewijzen aan hun beroepsactiviteit. In die interne instructie vraagt de administratie haar ambtenaren om de combinatie van werkelijke beroepskosten en het wettelijk kostenforfait voor auteursrechten af te wijzen als de belastingplichtige niet kan aantonen welke uitgaven specifiek verbonden zijn aan de artistieke activiteit.
Een diepere juridische analyse
Hoe interpreteert de rechtsleer en de rechtspraak de mogelijkheid om werkelijke kosten volledig toe te schrijven aan beroepsinkomsten, en hoe komt dit in conflict met het standpunt van de fiscus?
De interne instructie werd bekritiseerd door de rechtsleer en heeft geen wettelijke grondslag. Het is ons inziens zelfs in strijd met vaststaande cassatierechtspraak (het hoogste rechtscollege) dat stelt dat inkomsten alleen belast kunnen worden in de categorie waartoe zij behoren en volgens de regels die van toepassing zijn op die inkomsten. De werkelijke kosten moeten volgens deze interne instructie proportioneel verdeeld worden over beide categorieën van inkomsten. In sommige gevallen stelt de fiscus zelfs dat een belastingplichtige geen gebruik mag maken van het wettelijk kostenforfait voor roerende inkomsten, wanneer die al de werkelijke kosten aftrekt van de beroepsinkomsten.
Zijn er belangrijke vonnissen of arresten die accountants als precedent kunnen gebruiken om aan te tonen dat de werkelijke kosten volledig aan de beroepsinkomsten toegeschreven mogen worden?
Er zijn inderdaad enkele vonnissen van de Rechtbank van Waals-Brabant die dat bevestigen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke bepaling bestaat die de aftrek van kosten van één welbepaalde inkomstencategorie beperkt wegens het bestaan van kosten verbonden aan een andere inkomstencategorie. Anders oordelen zou in strijd zijn met het grondwettelijk legaliteitsbeginsel (artikel 170 van de Grondwet).
Specifieke vraagstukken voor accountants
Als een accountant ervoor kiest om de werkelijke kosten volledig aan beroepsinkomsten toe te rekenen en de forfaitaire kostenregeling voor roerende inkomsten te gebruiken, loopt de belastingplichtige dan risico op betwisting door de fiscus?
We merken inderdaad dat de fiscus vasthoudt aan haar onwettige interne instructie en dat het voor de belastingplichtige soms noodzakelijk is om de zaak voor de rechtbank te brengen om gelijk te behalen. De (toenemende) positieve rechtspraak in het voordeel van de belastingplichtige kan als munitie dienen.
Hoe kunnen accountants hun cliënten juridisch ondersteunen om hun keuze voor het toerekenen van de volledige werkelijke kosten aan beroepsinkomsten te verdedigen?
Er is geen enkel wettelijk beletsel voor het cumuleren van de werkelijke kosten aan de inkomstencategorie beroepsinkomsten en het wettelijk forfait aan de roerende inkomsten, zijnde de inkomsten afkomstig uit de overdracht van auteursrechten.
Wij adviseren onze cliënten om een rechtsbijstandverzekering met fiscale dekking af te sluiten, zodat de kosten voor begeleiding worden gedekt wanneer de fiscus het 'cumulverbod' aan de orde stelt.
Wat als deze aanpak tot een boekhoudkundig verlies zou leiden?
Wij zijn van mening dat het cumuleren van het wettelijk forfait en de werkelijke kosten ook in dat geval mogelijk moet zijn. Omdat deze situatie nog niet behandeld werd door de rechtspraak, is er wel enige voorzichtigheid nodig. Belastingplichtigen die door het cumuleren van beide type kosten een boekhoudkundig verlies leiden, houden er best rekening mee dat de fiscus dit met argusogen bekijkt.
Samenvattend advies
Welke concrete adviezen zou u geven aan accountants die een belastingplichtige in deze situatie moeten begeleiden?
Principieel kunnen belastingplichtigen werkelijke beroepskosten en het kostenforfait op roerende inkomsten uit auteursrechten blijven combineren. We raden wel voorzichtigheid aan, omdat de fiscus hier vaak bezwaar tegen maakt tijdens controles -ondanks dat er geen expliciete wettelijke bepaling is die dit verbiedt. Cliënten wapenen zich best met een rechtsbijstandsverzekering.
Welk concreet advies geef je aan accountants die te maken krijgen met cliënten in deze situatie die onderworpen worden aan een fiscale controle?
Verwijs de fiscus naar het onderstaande artikel. Of nog beter: neem contact op met ons kantoor. We ondersteunen accountants en hun cliënten graag bij het behandelen van dergelijke geschillen.
Is er een geschil of krijg je controle van de fiscus in verband met je auteursrechten? Sansen International Tax Lawyers kan je hierin bijstaan. Neem contact op met hen via https://sanseninternational.tax/nl/contact.